BIJLAGEN
A. WINNEN - STRIJD - MACHT
WINNEN & KEERZIJDE
ONZE SAMENLEVING IS DOORDRENKT VAN WINNEN - WAAROM WILLEN WIJ WINNEN?
WINNEN IS MACHT (over anderen) EN LANGER OVERLEVEN (ook evolutionair).
'WILLEN WINNEN' IS DE AS (competitie) MAAR OOK DE ACHILLESHIEL (conflicten) VAN ONZE MAATSCHAPPIJ.
'WILLEN WINNEN' STAAT TEGENOVER 'MOETEN VERLIEZEN': EEN OPPOSITIONELE SAMENLEVING.
'WILLEN WINNEN' CREËERT EEN BIPOLAIRE SAMENLEVING: WIJ STIMULEREN ELKAAR NAAR
HOGE PIEKEN EN BEVECHTEN ELKAAR IN DIEPE DALEN.
IS 'WILLEN WINNEN' EEN SPAAK IN HET WIEL VAN MAATSCHAPPIJVERBETERING?
ZAL DE MAATSCHAPPIJ 'BETER' WORDEN ALS 'WINNEN' MINDER PROMINENT WORDT ?
STRIJD & KARAKTER
STRIJD: KRACHTMETING TUSSEN (GROEPEN) MENSEN MET DE WIL DE TEGENSTANDER TE OVERWINNEN.
KARAKTERINVLOEDEN BIJ DE AANZET TOT ( of vermijding van ) STRIJD :
PARANOID: WOEDE <---------> vergeving
ACHTERDOCHT <---------> vertrouwen
KRITIEKGEVOELIG <---------> open
OBSESSIEF: DOGMATISCH <---------> genuanceerd
BORDERLINE: DRIFTIG <---------> koel
IMPULSIEF <---------> voorzichtig
ZWARTWIT <---------> stabiel
NARCISME: EMPATHIELOOS <---------> respectvol
HET HOOFD IN DE SCHOOT ?
In de tijd van Aristoteles (384 VC - 322 VC), bijna 2400 jaar geleden, is er al een sterke focus op goede deugden en
ideeën voor een betere samenleving.
Zo'n 80 generaties verder zijn we weinig wijzer, milder, opener of begripvoller geworden. Steeds weer nieuwe en
harde strijdtonelen laten zien dat wij niet opschuiven naar de rechter (groene) kant van bovenstaande karakterlijnen.
Alles in de maatschappij is in vele millennia aangescherpt en verbeterd behalve onze strijdlustige denkwijze.
Is die denkwijze meer aangeboren dan aangeleerd en dus weinig te verbeteren? Thomas Hobbes (1588-1679) en Jean-
Jacques Rousseau (1712-1778) hebben hierbij een bijzondere kijk op de mens.
Hobbes stelt: de mens is van nature slecht en kan verbeterd worden door de maatschappij.
Rousseau stelt het omgekeerde: de mens is van nature goed, maar wordt verpest door de maatschappij.
De waarheid ligt wellicht in het midden: de mens denkt van nature instinctief en kan door de maatschappij alle kanten
worden uitgestuurd, dus ook naar een goede kant.
Meer aandacht voor de relativiteit en keerzijde van winnen, als opstapje naar een minder oppositionele samenleving?
B. DE TIJD EN HET HEELAL
1. RELATIEVE TIJD
Einstein stelt dat de TIJD vertraagt door zwaartekracht en extreme snelheid (algemene en speciale relativiteitstheorie),
maar niet kan versnellen vanwege de absolute lichtsnelheid.
Antizwaartekracht ('donkere energie' zie pt.2) zou dan echter de TIJD en daarmee de lichtsnelheid moeten versnellen.
Stel dat de meetbare tijd, naast de invloed van zwaartekracht en snelheid, een golfbeweging van biljarden jaren is tussen
een ultrakorte (tijdflits) en een eeuwige seconde (tijd staat stil).
Een ultrakorte seconde verheldert de kosmische inflatie: het heelal (= alle materie, straling en tijd) werd mogelijk in de
eerste secondefractie van de Big Bang lichtjaren groter. Dit kan alleen als de lichtsnelheid miljarden malen sneller en/of
de standaardseconde miljarden malen korter is. Beiden acht Einstein onmogelijk, maar de bedachte oplossing hierbij is
dat de ruimte zelf supersnel werd 'opgerekt'. Heeft de oerzwaartekracht die secondefractie meteen weer geremd?
Denken over een ander tijdconcept vóór de Big Bang opent de weg naar denken over tijdvariabiliteit daarná. Is toe- /afname
van de 'ruimterek' gelijk aan versnelling /vertraging van de TIJD: een plastische ruimtetijd met een fluctuerend heelal?
De standaardseconde s ligt absoluut vast op 9.192.631.770 trillingen (Kelvin = 0) van het cesium-133-atoom. Aanname:
deze trilling blijft gelijk bij een tragere of snellere tijd.
Een 'relativiteitsfactor' (Rf) bepaalt dan een tragere of snellere 'relatieve seconde' (Rs): Rs = Rf x s
Bij Rf= oneindig staan tijd (oneindige seconde) en licht stil.
Bij Rf= bijna nul gaan tijd (onmetelijk korte seconde) en licht onpeilbaar snel.
-> Rf= 0 is wiskundig onmogelijk (delen door 0 faalt)
NB: tijdversnelling is volgens Einstein onmogelijk:
-> Rf is dan nooit kleiner dan 1.
De Rf (Relativiteitsfactor = tijdvariabele) doet denken aan de Lorentzfactor (relatie snelheid/lichtsnelheid), maar zou ook
een soort 'ruimterekfactor' (ruimtevariabele) kunnen zijn.
De lichtsnelheid c is in absolute zin altijd 299.792km per seconde, ook bij een snellere of tragere standaardseconde.
RELATIEVE TIJD relatie tijd -> lichtsnelheid
in relatieve zin neemt de lichtsnelheid af of toe bij een tragere of snellere standaardseconde. De lichtsnelheid c kan dan
als Rc (Relatieve lichtsnelheid) geherdefinieerd worden:
Rc = c/Rf = 299.792km/(Rf x s) = 299.792km/Rs
Rf = Relativiteitsfactor -> Rf x s = Rs = Relatieve seconde
Bij Einstein's E=mc² geldt: Rf=1 in de formule E=m(c/Rf)²
RELATIEVE TIJD relatie lichtsnelheid -> tijd
Als de relatieve lichtsnelheid Rc af- of toeneemt dan vertraagt of versnelt de tijd.
- De tijd staat stil voor een object dat reist met de snelheid van het licht: het snelheidsverschil tussen object en licht is
dan nul (Rc= 0, Rf= oneindig): de relatieve lichtsnelheid is nul, de meereizende astronaut is als een stilstaande film.
- Als het heelal met 1/3 lichtsnelheid zou uitdijen dan is het verschil met de absolute lichtsnelheid een relatieve 2/3
lichtsnelheid: de standaardseconde is met een factor 3/2 verlengd ofwel vertraagd (Rc= 2/3c, Rf= 3/2).
- De volgende twee opties zijn volgens Einstein onmogelijk: 1. de tijd loopt terug (negatieve tijd) voor het object dat
sneller reist dan het licht, 2. in tegengestelde richting van het licht reizen zou dan de tijd moeten versnellen.
2. CYCLISCH HEELAL
Is het heelal - vol cyclische bewegingen - ook cyclisch als geheel? Na een oerexplosie (BIG BANG) van een tot punt
verdichte universele massa en zwaartekracht, zou die massa ooit naar dit punt moeten terugkeren en weer exploderen.
HYPOTHESE: het heelal (universum) is zowel geheel als fractioneel onderworpen aan cyclische gebeurtenissen.
A. Na de Big Bang volgt de uitdijingsfase van massa gevormd uit een nietig centrum. Dit gebeurt in een vertragende
positieve tijd (vanuit extreem snel) totdat tijd en licht stilstaan en de ruimte wellicht vol is met uiteengevallen materie.
E=mc² wordt: E=m(c/Rf)² ofwel E=m(Rc)²
Bij toename Rf -> Energie kleiner en massa mogelijk groter.
Bij Rf= oneindig -> tijd, licht, uitdijing staan stil, Energie= 0,
massa mogelijk oneindig -> alle Energie omgezet in massa?
-> het heelal stopt, de grens is bereikt.
B. Dan de krimpfase in een versnellende negatieve tijd totdat tijd en (centraal gericht) licht onmetelijk snel zijn, alle massa
is verdicht naar bijna nul (het centrum) en de Energie onvoorstelbaar groot is: als bij een zwart gat (zie pt.3).
E=mc² wordt: E=m(c/Rf)² ofwel E=m(Rc)²
Bij afname Rf tot bijna nul neemt E toe tot bijna oneindig en
neemt de massa af naar bijna nul.
-> Rf= 0 is wiskundig onmogelijk.
-> Bij Einstein kan Rf niet kleiner zijn dan 1.
Wordt nu uit massa energie gevormd in het beeld van een omgekeerde explosie (negatieve tijdfase) en steeds verdere
verdichting? Wellicht explodeert het centrum voorbij een verdichtingsgrens of bij het nulpunt ('singulariteit'):
een nieuwe uitdijingsfase in positieve tijd volgt.
Zou een deel van het centrum na die explosie niet in massa terugkomen maar als (donkere?) energie (zie onder) verder
gaan als een soort omgekeerd zwart gat? Bij vertragen van de tijd naar nul wordt al die energie dan alsnog omgezet in
massa: de antizwaartekracht wordt weer zwaartekracht.
C. De combi A+B: na de Big Bang is er in het begin alleen positieve tijd die steeds meer wordt ingevuld door negatieve
tijdszone's in de vorm van opkomende zwarte gaten (zie pt.3). De grens ('horizon') van een zwart gat is dan een grens als
tussen A en B. Fusies van zwarte gaten die tevens gestaag positieve tijdszone's opslokken leiden uiteindelijk tot een
universeel zwart gat in het beeld van een totale krimpfase: op weg naar de volgende Big Bang.
De tijd is aldus cyclisch - zonder oerbegin - met periodieke
TIJDWENDES: wissel van positieve en negatieve tijd.
Het heelal dijt echter tegen de verwachting in steeds sneller uit, nu met circa 73km/s. Dit wordt toegeschreven aan de
(hypothetische) 'donkere energie' die nu 68% van het heelal zou uitmaken en als anti-zwaartekracht werkt.
Daar staat de zwaartekracht in een minderheid tegenover: het resterende (zwaartekracht)deel van het heelal zou voor
28% bestaan uit (hypothetische) 'donkere (niet zichtbare) materie' en voor 5% uit normale (zichtbare) materie.
Misschien wisselt de uitdijingssnelheid door de invloed van ex- en imploderende sterren (zwarte gaten, zie pt. 3 en 4).
Maar als de tijd uiteindelijk tot stilstand zou komen op de grens tussen A en B dan worden ook de relatieve uitdijings-
en lichtsnelheid nul. En dan kan de krimpfase met zijn negatieve tijd vervolgens weer beginnen.
3. ZWARTE GATEN
Zwarte gaten zijn het gevolg van een (grotere) supernova: een tegelijk exploderende én imploderende grote ster. Het
imploderende deel van de ster veroorzaakt een extreme massaverdichting en dito zwaartekracht met (daardoor?)
'gevangen' licht: een zwarte gat. Waarschijnlijk zijn er triljarden zwarte gaten. NB: een kleinere supernova wordt
een dwergster: doorsnede van circa 10km, massa van circa 2 zonnen, dichtheid op neutronenniveau.
HYPOTHETISCH kan een zwart gat een krimpfase zijn met negatieve tijd en negatieve, centraal gerichte lichtsnelheid.
Een andere verklaring dus voor 'gevangen licht'. Misschien ook wordt in een zwart gat uit massa Energie gevormd die
centraal gericht is als een omgekeerde explosie met verdere verdichting. Wellicht is er een grens (nulpunt?) aan de
verdichting waarna een explosie volgt (terug in positieve tijd).
Het exploderende deel van de ster komt in een uitdijingsfase met positieve tijd en perifeer gerichte lichtsnelheid.
De zogenaamde 'waarnemingshorizon' van een zwart gat (vanaf waar licht naar centraal verdwijnt) zou gezien kunnen
worden als een op zichzelf staande geïsoleerde tijdwende.
4. VERSNELLING EN VERTRAGING
Volgens bovenstaande visie bestaan er in het heelal vele uitdijende en krimpende systemen in verschillende stadia.
Dat moet versnellende en vertragende effecten op andere delen van het heelal hebben. De conclusie zou kunnen zijn
dat het begrip tijd in het ons bekende heelal variabel is met 'gelijktijdig' verschillende tijdsverlopen.
5. BUITEN HET HEELAL
Buiten ons bekende heelal, zouden ook oneindig vele cyclische Big Bangs aanwezig kunnen zijn. We zullen dat
nooit kunnen vaststellen, tenzij bepaalde detecteerbare kenmerken hiervan aan die kringloop kunnen ontsnappen.
6. AFRONDING
Als de 'standaardseconde' onveranderd en positief blijft zal alle straling (zoals licht) grenzeloos en onomkeerbaar verder
snellen. 'Gevangen' licht in een zwart gat is dan alleen te verklaren met de (juiste?) theorie van extreme zwaartekracht.
Een niet veranderende standaardseconde en de versnellende uitdijing van het heelal botsen met de hypothese van een
cyclisch heelal.
Maar als alle energie bij de eindfase (ultieme grens) van het heelal daalt naar nul en alle massa is vergroot dan kan dat
volgens E=mc² alleen als de snelheid van het licht ook nul is en dus de tijd oneindig is geworden (stilstaat).
Het lijkt logischer dat daarna tijd, Energie en straling (licht) weer opstarten in omgekeerde richting: het heelal is
tenslotte een opeenstapeling van cyclische gebeurtenissen.
7. SAMENVATTING
Voor een cyclisch heelal is een tijd nodig die cyclisch varieert tussen nul en oneindig en tussen positief (vooruit in
de tijd) en negatief (terug in de tijd).
AANNAMES
1. TIJD is relatief en gekoppeld aan de veranderende uitdij- en krimpsnelheid van het heelal.
De lichtsnelheid is afhankelijk van de relatieve tijdsnelheid.
2. MASSA trekt massa aan. Bij een explosie van massa zal al deze massa uiteindelijk terugvallen naar het explosiepunt
(tenzij een extern krachtenveld intervenieert).